Abstract: A plasma-enhanced atomic layer deposition (ALD) process using the Ag(fod)(PEt3) precursor [(triethylphosphine)(6,6,7,7,8,8,8-heptafluoro-2,2-dimethy1-3,5-octanedionate)silver(I)] in combination with NH3-plasma is reported. The steady growth rate of the reported process (0.24 +/- 0.03 nm/cycle) was found to be 6 times larger than that of the previously reported Ag ALD process based on the same precursor in combination with H-2-plasma (0.04 +/- 0.02 nm/cycle). The ALD characteristics of the H-2-plasma and NH3-plasma processes were verified. The deposited Ag films were polycrystalline face-centered cubic Ag for both processes. The film morphology was investigated by ex situ scanning electron microscopy and grazing-incidence small-angle X-ray scattering, and it was found that films grown with the NH3-plasma process exhibit a much higher particle areal density and smaller particle sizes on oxide substrates compared to those deposited using the H-2-plasma process. This control over morphology of the deposited Ag is important for applications in catalysis and plasmonics. While films grown with the H-2-plasma process had oxygen impurities (similar to 9 atom %) in the bulk, the main impurity for the NH3-plasma process was nitrogen (similar to 7 atom %). In situ Fourier transform infrared spectroscopy experiments suggest that these nitrogen impurities are derived from NH surface groups generated during the NH3-plasma, which interact with the precursor molecules during the precursor pulse. We propose that the reaction of these surface groups with the precursor leads to additional deposition of Ag atoms during the precursor pulse compared to the H-2-plasma process, which explains the enhanced growth rate of the NH3-plasma process.

Abstract: Simultaneous measurements of ultrafine particles (UFPs) were carried out at four sampling locations situated within a 1 km(2) grid area in a Belgian city, Borgerhout (Antwerp). All sampling sites had different orientation and height of buildings and dissimilar levels of anthropogenic activities (mainly traffic volume). The aims were to investigate: (i) the spatio-temporal variation of UFP within the area, (ii) the effect of wind direction with respect to the volume of traffic on UFP levels, and (iii) the spatial representativeness of the official monitoring station situated in the study area. All sampling sites followed similar diurnal patterns of UFP variation, but effects of local traffic emissions were evident. Wind direction also had a profound influence on UFP concentrations at certain sites. The results indicated a clear influence of local weather conditions and the more dominant effect of traffic volumes. Our analysis indicated that the regional air quality monitoring station represented the other sampling sites in the study area reasonably well; temporal patterns were found to be comparable though the absolute average concentrations showed differences of up to 35%. (C) 2012 Elsevier B.V. All rights reserved.

Abstract: In iets meer dan 30 jaar moeten we tot 50% meer eiwit produceren, terwijl onze conventionele lineaire voedselproductieketen reeds de grenzen van duurzaamheid overschrijdt. Microbieel eiwit (MP), de eiwitrijke biomassa van micro-organismen, werd onderzocht als nieuw voeder en voedselingrediënt in een circulaire eiwitproductieketen. MP-productie kan gebaseerd zijn op primaire grondstoffen om zo de inefficiënte stappen in de huidige eiwitproductie over te slaan, of de productie kan gebaseerd zijn op secundaire grondstoffen afkomstig van de verliezen in de conventionele productieketen (bijvoorbeeld afvalwater). Zowel indirecte als directe strategiën voor nutriëntenherwinning kunnen geïdentificeerd worden. Indirecte nutriëntenherwinning werd onderzocht door struviet toe te passen als fosfor- en stikstofbron voor MP-productie. Struviet, een herwinningsproduct in de afvalwaterzuivering, bleek een hoge zuiverheidsgraad te hebben waardoor het een uitstekende selectieve barrière vormt tussen afvalstroom en MP productie. Oplossingssnelheden en MP groei-experimenten toonden aan dat struviet gemakkelijk gedoseerd kan worden in functie van de microbiële nutriëntenbehoeftes, waarnaast problemen vermeden worden gerelateerd aan de turbiditeit van nevenstromen, wat de productie van fototrofe MP mogelijk maakt. Daarnaast werd ook directe nutriëntenherwinning onderzocht. Hierbij werden de voedingswaarde en veiligheid geanalyseerd van biomassa bestaande uit aerobe heterotrofe bacteriën (AHB) afkomstig van effluentzuivering van 25 bedrijven in de voedings- en drankensector. Verder werd ook de temporele variabiliteit in kaart gebracht. Er werd een veelbelovend eiwitgehalte geobserveerd waarvan de variabiliteit aanzienlijke was. Verder werd aangetoond dat het eiwitgehalte positief gecorreleerd was met stikstofbelasting en negatief met slibverblijftijd, wat een indicatie is dat de implementatie van een geoptimaliseerd productieproces, de biomassakwaliteit gevoelig kan verhogen. Bovendien was de veiligheid als veevoeder gegarandeerd op vlak van de meeste contaminanten. In het daarop volgende hoofdstuk werd de variabiliteit in voedingswaarde en veiligheid bestudeerd van commerciële fototrofe MP (de microalgen Chlorella en Spirulina), gekweekt op primaire grondstoffen. De waargenomen variabiliteit in voedingswaarde vereist verdere optimalisatie van het productieproces. Er werd ook waargenomen dat een hoog eiwitgehalte geen hoge totale voedingswaarde impliceert, omdat de verteerbaarheid en de eiwitkwaliteit nog steeds ongunstig kunnen zijn. Op basis van gemeten contaminanten geeft een veilige consumptiedosis aan dat microalgen perfect kunnen worden geconsumeerd als volwaardige eiwitbron in plaats van als supplement, hun huidige hoofdtoepassing. In een laatste experimenteel hoofdstuk werd onderzocht hoe de variabiliteit in biomassakwaliteit van microalgen kan worden gereduceerd en hoe een stabiele, hoogwaardige biomassaproductie kan worden bekomen. De invloed van oogsttijd, operationele modus en fotoperiode werd bepaald op de productiviteit van biomassa, eiwit en essentiële aminozuren en er werden optimale productieparameters geïdentificeerd. Samengevat is MP-productie op basis van indirecte en directe nutriëntenherwinning veelbelovend. Verdere technologische ontwikkelingen en het verhogen van bewustwording en sociale acceptatie, moeten een verdere introductie van MP in de voeder- en voedingsmarkt faciliteren. Hier kan MP een belangrijke oplossing vertegenwoordigen om de exponentieel groeiende wereldbevolking op een duurzame manier te voeden.

Abstract: By 2050, the world population will have considerably expanded and the life standard of many will increase, yielding a 50% higher demand in protein (FAO, 2011), and even increases of 82 and 102% for diary and meat products, respectively (Boland et al., 2013). To provide in this increasing demand we are highly dependent on our classical fertilizer to food chain which has a high environmental impact and lacks efficiency. Nutrient losses cause eutrophication and biodiversity loss and the input of resources is already beyond the boundaries of environmental sustainability (Steffen et al., 2015). Phosphate fertilizers are made from phosphate rock (apatite), of which the reserves are predicted to be depleted within 50 100 years if we continue business as usual (Cordell et al., 2009). Next to problems related to the unbalanced geopolitical distribution with dominance in China and Morocco, the decreasing quality of the remaining apatite will result in an increasing environmental impact of fertilizer production. Finally, our traditional food production model requires 30% of all ice-free land, 70% of all available freshwater and produces up to one third of the global greenhouse gas emission, of which 80 to 86% is linked to agricultural production (Vermeulen et al., 2012). To ensure food security, nutrient recovery from waste streams can provide an important strategy. In this context, struvite ( ) crystallisation may be applied to recover phosphorus, along with some nitrogen. Reusing these nutrients as agricultural fertilizer on the field will lead to considerable losses to the environment. In contrast, their use to cultivate micro-organisms, e.g. for single cell protein (SCP), offers to potential of a near perfect conversion efficiency (Moed et al., 2015). At this moment, microalgae represent the most developed type of SCP, and are a promising protein source due to their growth rate, high nutritional quality and extremely high nutrient usage efficiency (Becker, 2007). Reliable solubilisation data are essential to design a technological strategy for struvite dosage in bioreactors for SCP production. The effect on solubility and solubilisation rate of relevant physicochemical parameters was studied experimentally in aqueous solutions. Because pH and temperature greatly affect solubilisation kinetics they were set at a constant value of 7 and 20°C respectively. The effect of some parameters on struvite solubility was already studied (Bhuiyan et al., 2007; Ariyanto et al., 2014; Roncal-Herrero and Oelkers, 2011), but solubilisation rates were not yet considered and pH was not controlled at a constant value. The chemical parameters considered in this study include the concentration of different common ions ( and ), foreign ions ( and the chelating agent ethylenediaminetetraacetic acid, EDTA) present in micro-algal cultivation media as well as ionic strength (as set by NaCl). The main physical parameter included was contact surface, through variation in initial particle size and as well as in struvite dosage concentration.

Abstract: To provide for the globally increasing demand for proteinaceous food, microbial protein (MP) has the potential to become an alternative food or feed source. Phosphorus (P), on the other hand, is a critical raw material whose global reserves are declining. Growing MP on recovered phosphorus, for instance, struvite obtained from wastewater treatment, is a promising MP production route that could supply protein-rich products while handling P scarcity. The aim of this study was to explore struvite dissolution kinetics in different MP media and characterize MP production with struvite as sole P-source. Different operational parameters, including pH, temperature, contact surface area, and ion concentrations were tested, and struvite dissolution rates were observed between 0.32 and 4.7 g P/L/d and a solubility between 0.23 and 2.22 g P-based struvite/L. Growth rates and protein production of the microalgae Chlorella vulgaris and Limnospira sp. (previously known as Arthrospira sp.), and the purple non‑sulfur bacterium Rhodopseudomonas palustris on struvite were equal to or higher than growth on conventional potassium phosphate. For aerobic heterotrophic bacteria, two slow-growing communities showed decreased growth on struvite, while the growth was increased for a third fast-growing one. Furthermore, MP protein content on struvite was always comparable to the one obtained when grown on standard media. Together with the low content in metals and micropollutants, these results demonstrate that struvite can be directly applied as an effective nutrient source to produce fast-growing MP, without any previous dissolution step. Combining a high purity recovered product with an efficient way of producing protein results in a strong environmental win-win.

Abstract: Production of struvite (MgNH4PO4·6H2O) from waste streams is increasingly implemented to recover phosphorus (P), which is listed as a critical raw material in the European Union (EU). To facilitate EU-wide trade of P-containing secondary raw materials such as struvite, the EU issued a revised fertilizer regulation in 2019. A comprehensive overview of the supply of struvite and its quality is presently missing. This study aimed: i) to determine the current EU struvite production volumes, ii) to evaluate all legislated physicochemical characteristics and pathogen content of European struvite against newly set regulatory limits, and iii) to compare not-regulated struvite characteristics. It is estimated that in 2020, between 990 and 1250 ton P are recovered as struvite in the EU. Struvite from 24 European production plants, accounting for 30% of the 80 struvite installations worldwide was sampled. Three samples failed the physicochemical legal limits; one had a P content of <7% and three exceeded the organic carbon content of 3% dry weight (DW). Mineralogical analysis revealed that six samples had a struvite content of 80–90% DW, and 13 samples a content of >90% DW. All samples showed a heavy metal content below the legal limits. Microbiological analyses indicated that struvite may exceed certain legal limits. Differences in morphology and particle size distribution were observed for struvite sourced from digestate (rod shaped; transparent; 82 mass% < 1 mm), dewatering liquor (spherical; opaque; 65 mass% 1–2 mm) and effluent from upflow anaerobic sludge blanket reactor processing potato wastewater (spherical; opaque; 51 mass% < 1 mm and 34 mass% > 2 mm). A uniform soil-plant P-availability pattern of 3.5–6.5 mg P/L soil/d over a 28 days sampling period was observed. No differences for plant biomass yield were observed. In conclusion, the results highlight the suitability of most struvite to enter the EU fertilizer market.

Abstract: Circular economy (CE) principles distinguish between technical and biological cycles. Technical cycles involve the management of stocks of non-renewable abiotic resources that cannot be appropriately returned to the biosphere, whereas, biological cycles involve the flows of renewable biotic resources that can safely cycle in and out of the biosphere. Despite this distinction, existing CE monitors are typically developed for technical cycles, and focus mainly on the extent to which resources are looped back in the technosphere. These monitors seem less apt to assess the circularity of biological cycles. This study aims to identify this gap by critically reviewing the CE monitoring criteria and CE assessment tools, and evaluate if they include the four key characteristics of biological cycles. Firstly, biotic resources, although renewable, require to be harvested sustainably. Secondly, while abiotic resources can be restored and recycled to their original quality, biotic resources degrade in quality with every subsequent use and are, hence, cascaded in use. Thirdly, biotic resources should safely return as nutrients to the biosphere to support the regeneration of ecosystems. Fourthly, biological cycles have environmental impacts due to resource extraction, resulting from land-use and resource-depletion and biogenic carbon flows. The CE monitoring criteria lack in thoroughly assessing these characteristics. With the growing demand for biotic resources, the gap in the assessment could exacerbate the overexploitation of natural resources and cause the degradation of ecosystems. The study discusses measures to bridge this gap and suggests ways to design a CE assessment framework that is also apt for biological cycles.

Abstract: Electron-withdrawing perfluoroalkyl peripheral groups grafted on phthalocyanine (Pc) macrocycles improve their single-site isolation, solubility, and resistance to self-oxidation, all beneficial features for catalytic applications. A high degree of fluorination also enhances the reducibility of Pcs and could alter their singlet oxygen (1O2) photoproduction. The ethanol/toluene 20:80 vol % solvent mixture was found to dissolve perfluorinated FnPcZn complexes, n = 16, 52, and 64, and minimize the aggregation of the sterically unencumbered F16PcZn. The 1O2 production ability of FnPcZn complexes was examined using 9,10-dimethylanthracene (DMA) and 2,2,6,6-tetramethylpiperidine (TEMP) in combination with UV–vis and electron paramagnetic resonance (EPR) spectroscopy, respectively. While the photoreduction of F52PcZn and F64PcZn in the presence of redox-active TEMP lowered 1O2 production, DMA was a suitable 1O2 trap for ranking the complexes. The solution reactivity was complemented by solid-state studies via the construction of photoelectrochemical sensors based on TiO2-supported FnPcZn, FnPcZn|TiO2. Phenol photo-oxidation by 1O2, followed by its electrochemical reduction, defines a redox cycle, the 1O2 production having been found to depend on the value of n and structural features of the supported complexes. Consistent with solution studies, F52PcZn was found to be the most efficient 1O2 generator. The insights on reactivity testing and structural–activity relationships obtained may be useful for designing efficient and robust sensors and for other 1O2-related applications of FnPcZn.

Abstract: Supershapes are used in Parametric Design to model, literally, thou-sands of natural and man-made shapes with a single 6 parameter formula. However, users are left to probe such a rich yet dense collection of supershapes using a set of independent 1-D sliders. Some of the formula’s parameters are non-linear in nature, making them particularly difficult to grasp with conventional 1-D sliders alone. VR appears as a promising setting for Parametric Design with supershapes since it empowers users with more natural visual inspection and shape browsing techniques, with multiple solutions being displayed at once and the possibility to design more interesting forms of slider interaction. In this work, we propose VR shape widgets that allow users to probe and select supershapes from a multitude of solutions. Our designs take leverage on thumbnails, mini-maps, haptic feedback and spatial interaction, while supporting 1-D, 2-D and 3-D supershape parameter spaces. We conducted a user study (N = 18) and found that VR shape widgets are effective, more efficient, and natural than conventional VR 1-D sliders while also usable for users without prior knowledge on supershapes. We also found that the proposed VR widgets provide a quick overview of the main supershapes, and users can easily reach the desired solution without having to perform fine-grain handle manipulations.

Abstract: A new parameterization for size resolved ultrafine particles (UFP) traffic emissions is proposed based on the results of PARTICULATES project (Samaras et al., 2005). It includes the emission factors from the Emission Inventory Guidebook (2006) (total number of particles, #/km/veh), the shape of the corresponding particle size distribution given in PARTICULATES and data for the traffic activity. The output of the model UFPEM (UltraFine Particle Emission Model) is a sum of continuous distributions of ultrafine particles emissions per vehicle type (passenger cars and heavy duty vehicles), fuel (petrol and diesel) and average speed representative for urban, rural and highway driving. The results from the parameterization are compared with measured total number of ultrafine particles and size distributions in a tunnel in Antwerp (Belgium). The measured UFP concentration over the entire campaign shows a close relation to the traffic activity. The modelled concentration is found to be lower than the measured in the campaign. The average emission factor from the measurement is 4.29E + 14 #/km/veh whereas the calculated is around 30% lower. A comparison of emission factors with literature is done as well and in overall a good agreement is found. For the size distributions it is found that the measured distributions consist of three modes Nucleation, Aitken and accumulation and most of the ultrafine particles belong to the Nucleation and the Aitken modes. The modelled Aitken mode (peak around 0.040.05 μm) is found in a good agreement both as amplitude of the peak and the number of particles whereas the modelled Nucleation mode is shifted to smaller diameters and the peak is much lower that the observed. Time scale analysis shows that at 300 m in the tunnel coagulation and deposition are slow and therefore neglected. The UFPEM emission model can be used as a source term in dispersion models.

Abstract: Biomass fast pyrolysis has been considered one of the best alternatives for the thermal conversion of biomass into bio-oil. This work introduces a new reactor technology for biomass fast pyrolysis, the Gas-Solid Vortex Reactor (GSVR), to obtain high bio-oil yields. The GSVR was designed to decrease the residence time of the pyrolysis vapors; thus, the secondary cracking reactions are reduced, to enhance the segregation of the char and the unreacted biomass and to improve the heat transfer rate. Biomass fast pyrolysis experiments have been carried out for the first time in a Gas-Solid Vortex Reactor (GSVR) at 773 K, using softwood (pine) and hardwood (poplar) as feedstock. Char yields as low as 10 wt. % in the GSVR were comparable to those reported for the same feedstocks processed in conventional fluidized bed reactors. The yields of non-condensable gases in the range of 15–17 wt. % were significantly lower than those reported for other commonly used biomass fast pyrolysis reactors. Two-dimensional gas chromatography (GC × GC) revealed noticeable differences at the molecular level between the bio-oils from the GSVR and bio-oils from other reactors. The aromatics in the pine bio-oil consist almost entirely (85 wt. %) of guaiacols. For poplar bio-oils no predominant group of aromatics was found, but phenolics, syringols, and catechols were the most pronounced. The experimental results highlight the advantages of the GSVR for biomass pyrolysis, reaching stable operation in around 60 s, removing the formed char selectively during operation, and enabling fast entrainment of pyrolysis vapors. Results indicate a great potential for increasing yield and selectivity towards guaiacols in softwood (e.g., pine) bio-oil. Likewise, decreasing pyrolysis temperature could increase the yield of guaiacols and syringols in hardwood (e.g., poplar) bio-oil.